zaterdag 9 januari 2010

vruuger


Opdraaiwekkerpick-up gemaakt door Rinus de Groot, 'de uitvinder van Woensel-West'

Weet u wat ‘nootjes’ 3 en 4 zijn? Of cyntraciet, antraciet of eierkolen? Zo’n 50 jaar geleden kreeg bijna ieder Nederlands gezin een lading gebracht door de kolenboer. Iedere ochtend een kitje kolen scheppen en in de kachel gooien hoorde er net zo bij als nu het tanden poetsen. Dat werd toen weer niet altijd dagelijks gedaan; Met mijn eerste kleine gele tandenborsteltje deed ik wel 4 jaar. Adviseert de tandarts nu niet om de borstel na 3 maanden te vervangen? Dat scheelt wel 11 borsteltjes en was dus wel milieu-vriendelijk. Poetst trouwens tegenwoordig niet iedereen elektrisch?
Even terug naar die steenkolen. Die werden verhandeld in ‘mud’ = 70 kg. In iedere jute zak die de kolenboer bracht zat een halve mud of te wel 50 liter. Als ik me goed herinner kwamen we de winter door met zo’n tien mud of te wel 1000 liter. Als 1 liter kolen evenveel warmte geeft als 1 m3 gas, dan verbruikten we toen maar de helft van nu, maar ja, toen had iedereen gebreide wollen borstrokken aan. En wie het koud had, ging gewoon dichter bij de kachel zitten, daar zat ons’ opoe ook altijd. Dat is natuurlijk wel het voordeel van een kachel, dichtbij is het er wel 25 graden, maar in een ver hoekje van de kamer nog geen 15 .
Papier werd natuurlijk ook opgestookt; de oude kranten werden in water gelegd en met de hand werden er ballen van gemaakt; na droging branden die prima.
Arme mensen stookten vaak met eierkolen of briketten. Die werden gemaakt van geperst kolengruis, veel goedkoper, maar ze branden niet zo lang.
In de kachel kon je ook appels en kastanjes poffen. Stukjes appel werden ook wel aan een draadje geregen en rond de kachel gedroogd.

De kachel was trouwens ook dé plaats waar ons’ moeder ’s avonds zat te breien en de sokken stopte. Sommige sokken waren zó vaak gerepareerd, dat er van de vele lagen wol harde plekken in kwamen.
Met kleren was men sowieso erg zuinig, nieuwe kreeg je bijna nooit. Kleren circuleerden in hele families. Niet alleen moest je kleren van oudere broers en zusjes afdragen, ook ooms tantes brachten broeken en truien van hun kinderen.
Als jongste in een gezin liep je er altijd bij als ‘tweedehands’.
Volgens mij waren er ook geen kindermaten. Of het nu veel te groot of veel te klein was?
Volgens ons moeder zal het altijd goed. Alleen als je ’s zondags naar de kerk ging, dán moest je er zo goed mogelijk uit zien.

Elektriciteit was vroeger een luxe. Deze werd vooral gebruikt voor verlichting. In een heel huis zaten misschien twee of drie stopcontacten. Behalve een radio en soms een wasmachine had je geen elektrische apparaten. We hadden nog een zwaar ijzeren strijkijzer dat met hete kooltjes gevuld werd. Stofzuigers, t.v ’s, mixers en electrische strijkijzers kwamen er pas echt in de vijftiger en zestiger jaren.
Op de hele bovenverdieping hing maar één gloeilamp aan het plafond van de overloop. Maar wel zó, dat deze in alle slaapkamers naar binnen scheen. Blijkbaar was stroom erg duur.
Wij hadden het geluk dat de straatlataarn bij ons voor de deur stond ,ddaar hadden we dan s'nachts licht van
Mijn ouders hadden ook nog een olielampje dat ze aandeden als ze niet zo veel licht nodig hadden. Of het écht goedkoper was? Of deden ze dat alleen wanneer na een luide klik van de meter de stroom uit viel en er een nieuw dubbeltje in geschoven moest worden. Ik weet het niet meer.

Heel vroeger werd er hier nog op een hout en kolen fornuis gekookt, iedere keuken had een schouw met schoorsteen. Maar al vrij snel kwam het zo genaamde kolen- of mijn-gas. Dat kwam het huis binnen via een ‘slimme meter’. Als je daar een muntje in deed kwam er gas doorheen. De muntjes-automaat stond op het Edisonplein. Geen muntjes betekende geen gas en geen warm eten. Daar werd je wel milieubewust of in ieder geval zuinig van. Je had in ieder geval geen last van aanmaningen voor een niet betaalde gasrekening.

Op zaterdag moesten alle kinderen in bad. Een zinken teil op twee stoelen in de keuken. Op de mijngaspitten werd niet alleen het badwater verwarmd, ze dienden ook als verwarming als het koud was. Als na het derde kind het water te koud werd, haalde men er een emmer uit en vulde de teil bij met warm water. Zo was er eigenlijk maar zo’n 60 liter water nodig om 5 kinderen in bad te doen. Er waren ook maar twee washandjes (weet iedereen nog wat dat zijn?) en twee handdoeken nodig. Bij het wassen en afdrogen werd een grens getrokken bij de navel; we hadden een handdoek voor ‘boven’ en eentje voor ‘onder’.

Want het wassen was toen nog een hele klus die een groot deel van de maandag in beslag namen.
Op het fornuis werden grote hoeveelheden water heet gemaakt. De witte was werd met kokend water gedaan en soms zelf letterlijk gekookt. Ieder stukje wasgoed was handwerk; eerst inweken, dan wrijven op het wasbord(roefel), vervolgens spoelen in schoon water en ten slotte uitwringen en ophangen. Dan scheelt het toch behoorlijk als je als kind maar één schone onderbroek per week aan krijgt, zeker als je een groot gezin hebt.
Pas later kregen we een wasmachine met een houten trommel waarop van die uitwringwalsen zaten. Een centrifuge kon je huren.

In mijn jeugd ging vrijwel iedereen te voet naar zijn werk. In de meeste gevallen was dat bij Philips, die er veel belang bij had om ‘zijn’ arbeiders in de buurt te hebben. Toen Philips hard groeide, liet men arbeiders van verre komen. Zo kostte het vervoer van een arbeider van Veghel naar Eindhoven 5 gulden per week. De weekhuur voor een arbeiderswoning was ook 5 gulden, maar…. die moest natuurlijk door de arbeider betaald worden
Een enkeling had een fiets. Kinderfietsen had je niet. Soms werden op de trappers van een oude fiets houten blokken geschroefd zodat je er met de voetjes net bij kon. Transportmiddelen waren ook niet echt nodig. Winkels voor de dagelijkse levensbehoeften waren allemaal in de wijk. Groente en aardappelen had je in de achtertuin. Voor de schaarse nieuwe kleren en zo ging je naar de stad. Meestal liepen we daar naar toe, want de bus kostte een dubbeltje.
Melk, brood, vis en groente werden dagelijks of wekelijks aan huis verkocht met een bakfiets of vaak paard en wagen. Veel mensen ventten als bijverdiensten bijvoorbeeld eieren.
De schillenboer kwam ook iedere week langs. De todden- en ijzerboer maandelijks. Afval hadden we nauwelijks. We hadden wel een kleine zinken vuilnisbak, maar de werd vooral gebruikt voor kolenas. Daarom noemden veel mensen de vuilnisbak ook wel ‘as-emmer’. Als je echte kolen stookte, hield je sintels over en daarmee werden dan weer de paden verhard.

Is energieverbruik en milieu niet altijd een kwestie van geld ? Bepalen de onze individuele wensen niet de enorme hoeveelheden afval die we produceren ? In hoeveel huizen zijn er niet minimaal twee t.v’s. En waar wordt een goede televisie niet afgedankt om een jumbo flatscreen op de hangen?
Als trouwens alle gloeilampen in het kader van energiebesparing worden verboden, lijkt het me zinvoller om thermo-ondergoed te verplichten. Verbieden al die strings en tanga’s!


Wat een verschil met vroeger toen we ‘s avonds om zeven uur met z’n allen rond de radio zaten en naar Paulus de Boskabouter luisterden. In de hele kamer brandde één klein gelig gloeilampje, je had de pyjama al aan en na het ‘wel te rusten’ van Paulus renden we allemaal naar boven en doken tussen harde, koude lakens. Koud? Niet echt hoor, want we lagen met drie kinderen in één bed.

Verhaal geschreven door leden van de Historische werkgroep Woensel-West voor de eerste editie van Caféin.